Opstaan uit de as
Geschreven door Johan Goud“Wie zullen wij zijn als we opstaan uit de as en onze levens weer binnengaan?” Een ongeruste vraag van de grote Israëlische schrijver David Grossman (Financial Times 12-10-23). De as van een oorlog tussen Israël en Hamas die uit het pure kwaad ontstond en die niets goeds zal voortbrengen, die bovendien nog eens onderstreept hoezeer Israël omringd is door vijanden. Waaruit de vijandschap voortgekomen is, weet iedereen die de historische feiten kent. Al in het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde zich in Palestina verzet tegen de joodse immigranten uit Europa. Daarna kwam de holocaust, kwamen overlevenden naar Palestina, ontstond oorlog met de Arabieren en werden vele honderdduizenden inwoners uit hun huizen gezet. In 1948 werd met internationale goedkeuring de staat Israël gesticht. Maar van de eerste dag van Israëls bestaan af en in de decennia die erop volgden, moesten diverse oorlogen worden gevoerd. Zij maakten dat het wantrouwen en de woede aan beide kanten steeds dieper geworteld raakten.
Stel dat
Hoogstwaarschijnlijk was het beter geweest als in 1947-1948 besloten was tot een federatieve staat voor alle Palestijnen, de joden incluis – zoals Martin Buber en Hannah Arendt voor ogen hadden. Dat is niet gebeurd. Het grondgebied werd verdeeld, maar bleef omstreden. En zo ontstond gaandeweg de tragiek van de situatie die we kennen, één die nauwelijks leefbaar is, en waarin alle partijen met een zeker recht hun eigen gelijk kunnen bepleiten. Ik heb me, op het spoor gezet door een terloopse opmerking van de filosoof Emmanuel Levinas, wel eens afgevraagd, waarom in het bijzonder de Arabische buurlanden van het begin af niet tot meer in staat zijn geweest dan tot oorlog. Stel dat zij begrepen hadden dat het antisemitisme zich in Europa weliswaar met ongekende virulentie heeft gemanifesteerd, maar dat het een universeel thema raakt: dat van humaniteit en mensenrechten. Had dat hen niet tot een radicaal andere opstelling kunnen bewegen? Stel dat … Helaas heeft het niet zo mogen zijn, integendeel. Het trieste dieptepunt heeft zich onlangs voor onze ogen afgespeeld. Wat Hamas op zaterdag 7 oktober, de joodse feestdag van Vreugde der Wet, heeft laten zien, is onversneden antisemitisme van de wreedste soort.
Verwarring
In de dagen daarna voelde ik me verdoofd, verward, verdrietig, woedend. Ik was zeker niet de enige die het zo voelde. Toch waren we minder hoorbaar dan de talrijke en luidruchtige stemmen om ons heen, die de indruk gaven alles onmiddellijk zeker te weten. Zij vlogen elkaar in publieke en vooral sociale media, met hevige verontwaardiging over en weer, in de haren. Aan de ene kant de verdedigers van de Israëlische politiek door dik en dun, in het bijzonder de orthodoxe christenen, die ervan overtuigd zijn dat God zelf het heilige land voor de joden bestemd heeft. Hun letterlijke manier van bijbel lezen en hun directe afleiding van leefregels uit het oude heilige boek zijn mij vreemd. Om preciezer te zijn: ik geloof niet in een God die de rechten van andersgelovige naasten buiten beschouwing laat.
Aan de andere kant waren er de stemmen die mij dichter op de huid kwamen. Zij kozen, met even grote stelligheid, voor de huns inziens door geen ander dan ‘de apartheidsstaat’ Israël onderdrukte Palestijnen. De methoden van Hamas keurden zij meestal af, maar dat er een dieper gelijk achter verborgen lag, wisten zij zeker. De macht van Israël moest hoe dan ook worden gebroken. Mijn probleem met hun stellingname is dat ze me te eenzijdig is. Zij analyseren de situatie in termen van een enkel schema: dat van onderdrukking versus bevrijding, en laten geen nuances toe. Houd je dit schema aan, dan is duidelijk hoe je kiezen moet en dat het uitblijven van een keuze lafheid is.
Ik voel me, zoals ik al duidelijk maakte, niet verbonden met Christenen voor Israël en heb niets met Netanyahu en zijn fundamentalistisch-joodse coalitiepartners. Maar de erkenning van Israëls bestaansrecht – in woorden en in daden – is wat mij betreft essentieel. Over de achtergrond daarvan schreef ik dit in Een brief die niet meer dicht kan: “Voor mijn naoorlogse generatie en mijzelf waren het de verschrikkingen van de holocaust die de geest van wanhoop vrijwel onoverwinnelijk maakten. Daar werd naar ons gevoel de zinloosheid van het bestaan openbaar. Iedere herinnering daaraan deed je pijn – en zo is het tot nu toe gebleven.”
Dubbel loyaal
En zo voel ik me gevangen in een dubbele loyaliteit: aan de van alle kanten klem gezette, statenloze Palestijnen én aan de Israëli die daar na eeuwen van statenloosheid hun eigen staat hebben gekregen, onder internationale goedkeuring, na een geschiedenis van ongekende jodenhaat in Europa en elders (in de 19de en de 20ste eeuw, maar al eerder). De kemphanen in het debat over Israël beklemtonen telkens opnieuw hun emoties: woede over onrecht, verontwaardiging, een huilend hart. Maar als je dubbel loyaal bent, pijnig je eerder je hersens af. Kun je je ondanks alles een oplossing voorstellen? De redelijkheid en de verbeeldingskracht die je daarvoor nodig hebt, zijn levensnoodzakelijk. Ze helpen je het begin van een antwoord te vinden op Grossmans vraag (die hij alleen op de inwoners van Israël betrok) ‘wie wij zullen zijn, als we opstaan uit de as’. Op dit moment lijkt de situatie uitzichtloos. Maar mensen zijn naast de haat en vernielzucht die hen kunnen beheersen, ook tot empathie en enorme inventiviteit in staat.
Dat laatste geldt voor alle mensen, ongeacht of zij zich tot de gelovigen dan wel de ongelovigen rekenen. Maar de gelovigen – joden, moslims, christenen – kunnen steun vinden en elkaar versterken in ‘het gebed en het doen van wat rechtvaardig is’, de twee opdrachten die Dietrich Bonhoeffer in één van zijn gevangenisbrieven formuleerde, om te doen zolang de woorden ons ontbreken. Op de zondag na die week van verschrikkingen in Gaza en Israël probeerde ik iets te zeggen over wat het samen vieren voor ons kan betekenen – geïnspireerd door de feestmaand die oktober voor joden is. Vanzelfsprekend is de waarde van het feestvieren voor joden nooit geweest. Hun profeten moesten hen telkens opnieuw herinneren aan wat de kern ervan uitmaakt. “Ik veracht uw feesten, ik kan uw samenkomsten niet luchten. Doe weg van mij het getier van uw liederen, het getokkel van uw harpen wil ik niet horen. Maar laat het recht als water golven en gerechtigheid als een altijd stromende beek” (Amos 5:21,23).
Op een echt feest – het Koninkrijk der hemelen noemt Jezus zo’n feest, en in de kerk proberen we ernaar vooruit te grijpen – zijn oude verhoudingen niet langer van gelding. De eersten worden laatsten en de laatsten worden eersten – en daar moet je tegen kunnen. Gods geschiedenis kiest andere sporen dan de geschiedenis van de jaartallen, de legers en de grote mannen. Gods geschiedenis is de geschiedenis van de schaduw waarin de Israëlische en de Palestijnse kinderen hun geheime, echte tranen huilen. En feest zal het zijn, wanneer die tranen worden weggewist – door mensen bij wie de feestvreugde zo diep zit, dat ze kloven kunnen overbruggen, vijandschappen kunnen overwinnen, tranen kunnen wegwissen.