Ida Gerhardt worstelt en komt boven #veertigdagentijd
Geschreven door Japke van MaldeDe veertigdagentijd is de tijd tussen as-woensdag en Pasen, veertig dagen als we de zondagen niet mee tellen. Traditioneel een tijd voor bezinning, vasten ook, alle dagen, behalve dus op zondag. Deze periode is van oudsher een tijd van inkeer, bezinning en gebed als een voorbereiding op Pasen.
Het getal veertig komt in de bijbelse verhalen steeds terug. Denkt u aan de veertig jaar dat het volk Israël zwierf in de woestijn, waar ze de wetten van God ontvingen. Na het optreden van een richter had het volk veertig jaar rust, dat zinnetje komt herhaaldelijk voor. Veertig jaar staat voor een generatie. Ook de tijd van veertig dagen komt in de bijbel steeds terug: de veertig dagen dat Mozes op de berg was om de wetten te ontvangen, de regels van God, die het volk voorbereidde op het leven in het beloofde land. Johannes de Doper en Jezus waren veertig dagen in de woestijn, en zo zijn er meer voorbeelden.
Van zwaarte naar licht
Dit jaar neem ik de tijd om de gedichten van Ida Gerhardt te lezen. Bij haar zie ik een beweging van de zwaarte naar het licht, van somberte naar geborgenheid bij God. Eerst een voorbeeld van het zware, in het gedicht “De ratten” schrijft ze:
’s Nachts hoorden wij in ’t holle huis
de ratten rennen langs de binten.
Zij scheurden spaanders van de plinten;
in kasten viel de kalk tot gruis.
Maar aan het einde van het gedicht blijkt het te gaan over inbeelding:
Maar later, ’s nachts in het gewelf
der kelders hoorden wij u vloeken;
uw bezem bonkte – in lege hoeken:
de ratten zaten in uzelf.
Worsteling
Deze somberte kan te maken hebben met de jeugd van Ida Gerhardt: haar ouders verloren eerder een zoontje, en naar haar idee was zij als dochter een slechte compensatie voor het verlies dat haar ouders geleden hadden. In haar studententijd kreeg Ida een enorme ruzie met haar ouders, met als gevolg dat ze uit huis werd gezet, ze hoefde niet meer thuis te komen, kreeg geen geld meer en moest zichzelf maar zien te redden. Later is het contact met haar ouders hersteld.
In het “Sonnet voor mijn moeder” schrijft ze:
Machtig zijn wij, in liefde en in haat.
Gij hebt u dóódgehaat, hatend het meest
uzelve, om de liefde die gij schond.
Maar dit gedicht eindigt met een andere toon:
Ik ben genezen van het bitter kwaad.
En eer in stugheid wie gij zijt geweest:
van mijn talent de donkere moedergrond.
De worsteling die het leven kan zijn, is in veel van haar gedichten terug te vinden, en uiterst herkenbaar. Mooi is dat de dichteres uiteindelijk rust vindt bij God, zoals in dit gedicht:
Rust bij God
Gestreden heb ik levenslang met U.
Ik vind geen andere vrede dan bij U.
Hitte des daags, weder zijt gij geweken.
Oase van de avond, thans bij U.
Gedichten van Gerhardt zijn niet even snel te lezen en te begrijpen. De rust en bezinning in de veertigdagentijd geven ons de gelegenheid om er de tijd voor te nemen – en dat is meer dan de moeite waard.