Als de zon straks op gaat, zal alles anders zijn #veertigdagentijd
Geschreven door Marieke FernhoutInkeer, bezinning, verstilling, reflectie – zoveel woorden en begrippen zijn er om het wezen, de intentie en de sfeer van de veertigdagentijd te omschrijven.
Hoe we het ook noemen: het is in elk geval een weg, een tocht. Van toen naar nu, van gisteren naar vandaag, van dood naar leven…
Op deze weg van veertig dagen laat ik mij elk jaar weer vergezellen door de prachtige tekst ‘De lange tocht’ van Niek Schuman, uit zijn boek ‘Een verschil van dag en nacht. Teksten uit de veertigdagentijd om het hele jaar te gebruiken.’
Niek Schuman heeft de bewuste tekst geschreven voor de eerste zondag in de Veertigdagentijd, maar ik heb hem ook gelezen op Witte Donderdagen en in Paasnachten – op momenten, dagen, nachten dat de weg nog niet teneinde is en ik wel een beetje inzicht en uitzicht kan gebruiken…
De lange tocht
In de woestijn is alles voorlopig,
niet anders dan het zand,
het bestand van deze wereld,
dat voortdurend verschuift,
vindplaatsen van vroeger
onzichtbaar maakt voor lateren.
De bron die vandaag water gaf
zal morgen wel weer elders stromen,
en het brood dat aan kwam waaien
is alleen goed voor deze dag.
Zo leer je nog eens leven,
niet in heilige veilige huisjes,
maar altijd voor een moment
en in een dunne open tent,
zo gespannen, zo verplaatst,
zo beschuttend als voorlopig.
In de woestijn lopen geen wegen
dan die dagelijks worden gemaakt
zeer weerbarstige smalle paden
om de hoek van puntige rotsen,
op het gevaar van schrammen af.
Wie niet teveel aan ballast voert
leent een schouder aan een kind,
een arm aan een oververmoeide,
een hart aan wie twijfelt.
Wie echter veel heeft meegesjouwd
uit een voorgoed voorbij verleden
krijgt ademnood en verliest vaart,
steekt ook geen vinger uit.
Of laat liever toch wat achter
en veert op, lichtvoetiger nu,
houdt adem over en ook handen
voor wie zoeken naar de weg.
In de woestijn wijst alles
– behalve wat voor ogen is –
op een richting ver naar voren.
Wat wijst zijn bewegende woorden
waarmee het alles ooit begon
en die hier wind en wolken zijn.
Die moet je wel leren lezen
met andere ogen dan die van toen:
die zich blind staarden op een raadsel
in een zwijgende sfinx gebeiteld.
Deze woorden kun je horen
en ze proeven in je mond;
deze woorden kun je ruiken
met de geuren van een toekomst,
anders dan die van de vleespot
daar ergens ver achter je rug,
maar niet van voren.
In de woestijn kun je zalig spelen,
ruimte genoeg en reden te over:
met je vingers in het zand
ontwerpen tekenen voor later,
met huizen, bomen en beestjes
en met mensen van allerlei slag;
of een beeld van een land scheppen
met grote en zwierige lijnen,
rivieren trekken, grenzen uitwissen,
rozen kweken, zij het nu nog van papier.
En ’s avonds bij het open vuur
kun je de oude verhalen vertellen
van mensen ver voor jouw tijd,
die hier vroeger hetzelfde deden
en zich oefenden in een leven
dat zij nu breeduit leiden
in het land achter de horizon,
waar ze verkennertje spelen.
En gisteren nog kwamen
hier midden in de woestijn
mensen van ons daarvandaan,
met handen vol druiven
en monden vol belofte.
Ze zeiden dat het daar goed is,
buitengewoon goed, zeiden ze,
zoals geen oog dat nog had gezien
en geen oor dat nog gehoord heeft.
“Maar we zijn er nog niet,”
riepen sommigen toen zuinig;
“en we halen het niet,”
zongen anderen een oud liedje;
“waar gaan we eigenlijk heen?”,
vroegen toen jan en alleman,
wel goed maar niet gek, enzovoort.
Ze namen hun pakken en zakken weer op,
gaven de groeten, maakten rechtsomkeert
en stierven ergens in het zand
omdat de weg terug na gisteren was uitgewist.
Weinigen bleven er over.
Zij weigerden elkaar te verwarren
met sterke nostalgische verhalen
over krachtige Egyptische vleesbouillon,
Zij huiverden, maar rechtten hun rug,
sloten de nu wel uitgedunde kring,
schuilden heel dicht bij elkaar,
vonden een lied dat daar werd geboren,
wezen elkaar daarmee op het voorland
en braken toen zwijgend het brood.
Gisteren nog gebeurde dat.
Maar als na deze lange nacht
de zon straks op zal gaan,
zal alles anders zijn.